Nieuws
Inzage in het advies van de medisch adviseur: een belangenafweging
Gepubliceerd op 21 sep. 2022
![Hush naidoo yo01 Z 9 HQ Aw unsplash](https://www.holla.nl/transforms/News/_articleHeaderVisualImage/45857/hush-naidoo-yo01Z-9HQAw-unsplash.webp)
Op 26 augustus jl. werd een conclusie van A-G Hartlief gepubliceerd. Deze conclusie is geschreven in het kader van een vordering tot cassatie in het belang der wet aangaande een uitspraak van de tuchtrechter. Aan de uitspraak van de desbetreffende tuchtrechter lag een klacht van een (ex-) patiënt over de weigering tot inzage in een medisch advies ten grondslag. De medisch adviseur die het advies schreef had dit gedaan in opdracht van een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Het advies zelf ging over het medisch handelen van de bij die verzekeraar verzekerde hulpverlener. De tuchtrechter oordeelde ingevolge de bepalingen van – kort gezegd – de WGBO dat de weigering tot inzage in het medisch advies gerechtvaardigd was. De rechtsbetrekking zou zich daartegen verzetten.
Hoewel het cassatiemiddel betrekking heeft op het door de tuchtrechter miskennen van het toepassingsbereik van de WGBO, draait de conclusie van de A-G Hartlief in de kern om de vraag of de vertrouwelijkheid van interne besluitvorming van een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en zijn verzekerde – in de zin van hoe de verdediging moet worden ingezet – mag opwegen tegen meer algemene wettelijke bepalingen met betrekking tot zeggenschap over het gebruik van en inzage in (medische) persoonsgegevens vervat in een medisch advies. Om die vraag te beantwoorden bespreekt A-G Hartlief diverse onderwerpen: de relatie tussen de medisch adviseur van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en de (ex-)patiënt en, in verband daarmee, de (on)mogelijke toepassing van de WGBO, het juridisch kader rondom artikel 8 van het EVRM, en het juridisch kader rondom artikel 15 van de AVG.
Uiteindelijk concludeert A-G Hartlief dat een medisch advies dat is opgemaakt in opdracht van een beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in het kader van de aansprakelijkstelling van een hulpverlener – in tegenstelling tot wat de Hoge Raad in 2018 oordeelde – een persoonsgegeven is in de zin van de AVG. De A-G wijst in dat verband op de omstandigheid dat het Hof van Justitie van de Europese Unie (‘HvJ EU’) in 2017 zijn standpunt uit 2014 dat een juridische analyse geen persoonsgegeven is, lijkt te hebben verlaten. De desbetreffende uitspraak van het HvJ EU gaat over de opmerkingen van een examinator bij een examen van een persoon. Relevant zijn de volgende overwegingen (overigens nog onder de werking van Richtlijn 95/46/EG):
’33. Zoals het Hof reeds heeft vastgesteld is de werkingssfeer van richtlijn 95/46 zeer ruim en zijn de daarin bedoelde persoonsgegevens van uiteenlopende aard (…).
- Het gebruik van de woorden „iedere informatie” in de definitie van het begrip „persoonsgegevens” in artikel 2, onder a), van richtlijn 95/46 wijst er immers op dat het de bedoeling van de Uniewetgever was om een ruime betekenis te geven aan dit begrip, dat niet beperkt is tot gevoelige of persoonlijke informatie maar zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve informatie als subjectieve informatie onder de vorm van meningen of beoordelingen, op voorwaarde dat deze informatie de betrokkene „betreft”.
- Deze laatste voorwaarde is vervuld wanneer die informatie wegens haar inhoud, doel of gevolg gelieerd is aan een bepaalde persoon.’
Interessante artikelen voor u
Meld je aan voor onze nieuwsbrief
Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.