Nieuws

Terechte doorhaling BIG-registratie tandarts

Gepubliceerd op 28 mei 2024

I Stock 1492407272

Op 27 maart jl. wees de rechtbank Overijssel vonnis over de doorhaling van een BIG-registratie. De kwestie werd aan de rechtbank voorgelegd door een gepensioneerd tandarts. De minister van VWS had het besluit genomen om de registratie van de tandarts in het BIG-register door te halen, omdat hij zijn aanvraag voor herregistratie had laten verlopen (‘het doorhalingsbesluit’). Het bezwaar van de tandarts tegen het doorhalingsbesluit had de minister van VWS afgewezen. De rechtbank oordeelde – kort gezegd – dat de doorhaling correct was. Interessant zijn de overwegingen van de rechtbank daartoe.

Toepassing van de wetsbepalingen

De rechtbank stelde eerst vast dat de minister van VWS níet de vrijheid heeft om de registratie niet door te halen, indien de termijn van herregistratie is verstreken. Het wettelijk systeem heeft dus doorhaling tot uitgangspunt. Dat volgt uit artikel 8, eerste lid, Wet BIG in samenhang met artikel 2, eerste lid, Besluit periodieke registratie Wet BIG. Tegen een wet in formele zin, zoals de Wet BIG, kan geen beroep worden ingesteld. Ook staat het toetsingsverbod uit artikel 120 Grondwet eraan in de weg dat de rechter een (bepaling in een) wet in formele zin toetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht.

De rechter heeft echter wel de mogelijkheid om een bepaling uit een wet in formele zin buiten toepassing te laten. Dit wordt ook wel ‘contra-legemtoepassing’ genoemd. Is sprake van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dan kan de rechter tot een andere uitkomst komen dan strikte toepassing van de wettelijke bepaling. Dat kan als die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. Bijvoorbeeld als de toepassing van de wettelijke bepaling niet strookt met wat de wetgever kan hebben bedoeld of voorzien.

Tegen de achtergrond van dit kader beoordeelde de rechtbank of de toepassing van de (her)registratiebepalingen in de Wet BIG – met het doorhalingsbesluit als resultaat – in het geval van deze tandarts leidden tot strijd met algemene rechtsbeginselen.

Doorhaling in strijd met gelijkheidsbeginsel of discriminatieverbod?

De rechtbank oordeelde dat het doorhalingsbesluit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of het discriminatieverbod, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. De situatie van een (al dan niet werkende) tandarts die (nog) wel voldoet aan de eisen voor registratie in het BIG-register is niet vergelijkbaar met de situatie van een gepensioneerde tandarts, zoals in deze zaak, die niet meer aan die eisen voldoet. Daarbij is van belang dat het BIG-register geldt voor beroepen waarbij de bescherming van de patiëntveiligheid van belang is.

Doorhaling inbreuk op persoonlijke levenssfeer?

Ook oordeelde de rechtbank dat, voor zover sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de tandarts, deze inbreuk bij wet is geregeld en wordt gerechtvaardigd door het algemeen belang van de patiëntveiligheid. Ook is de inbreuk in dat geval proportioneel, subsidiair en evenredig, in het licht van het doel ervan: de bescherming van de patiëntveiligheid, die deel uitmaakt van de (volks)gezondheid.

Doorhaling in strijd met het evenredigheidsbeginsel of rechtszekerheidsbeginsel?

De rechtbank oordeelde bovendien dat de toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet BIG in het doorhalingsbesluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Volgens de rechtbank kon het niet anders kan dan dat de wetgever bij het invoeren van het systeem van verplichte herregistratie in de Wet BIG de gevolgen die dat systeem heeft voor tandartsen, die niet voldoen aan de eisen voor herregistratie (bijvoorbeeld omdat zij zijn gepensioneerd), onder ogen heeft gezien. De rechtbank meende dat de tandarts niet aannemelijk had gemaakt dat in zijn geval sprake was van bijzondere omstandigheden die de wetgever niet had verdisconteerd. Daarmee was er geen aanleiding voor de contra-legemtoepassing (zie hiervóór). Mede hierom is het doorhalingsbesluit ook niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Alles overziend oordeelde de rechtbank dat de beroepsgronden van de tandarts niet slaagden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Tot slot

De tandarts in deze kwestie heeft verschillende principiële – bijna dogmatische – argumenten aangevoerd om het besluit tot doorhaling van zijn registratie als tandarts in het BIG-register van tafel te krijgen. De rechtbank is uitvoerig op al die argumenten ingegaan, maar heeft die afgewezen. Dit vonnis geeft daarmee verdere duiding aan de systematiek van de (her)registratieverplichtingen onder de Wet BIG.

Meld je aan voor onze nieuwsbrief

Geen juridische updates missen? Maak dan een selectie uit de diverse expertises van Holla legal & tax.

Aanmelden nieuwsbrief